Dwangmedicatie

Dwangmedicatie

KC21-030 13 oktober 2021

Uitspraak onafhankelijke klachtencommissie Wvggz Gelderland Midden en Zuid

 

Inzake : [klaagster]
Klachtnummer : KC21-030
Instelling : Pro Persona
Datum ontvangst klacht : 1 oktober 2021
Schorsingsverzoek : n.v.t. 
Hoorzitting : 12 oktober 2021 (digitale conferentie Starleaf)
Datum uitspraak : 14 oktober 2021

 

 

 

Aanwezig bij de hoorzitting

[klaagster] (klaagster)

[PVP] (PVP)

 

[verweerder] (verweerder)

 

[voorzitter] (voorzitter klachtencommissie)

[lid 1] (psychiater)  `

[lid 2] (lid)

 

Mevrouw A. Korporaal (ambtelijk secretaris Wvggz klachtencommissie)

 

 

Juridische status

Zorgmachtiging

 

Klacht

Dwangmedicatie

 

Procesverloop

De klachtencommissie heeft op 1 oktober 2021 een klacht ontvangen inzake dwangmedicatie als onderdeel van de verplichte zorg. Op 4 oktober 2021 zijn partijen geïnformeerd over de behandeling van de klacht en uitgenodigd voor de hoorzitting. Het verweer is op 5 oktober per mail naar betrokkenen gezonden.     

De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021 middels videoconferentie. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt kunnen toelichten. Aan het einde van de hoorzitting heeft de voorzitter medegedeeld dat de commissie betrokkenen uiterlijk op 14 oktober 2021 schriftelijk zal informeren over haar uitspraak.     

 

De klachtencommissie heeft inzage gehad in de volgende stukken:

-           Ingediende klacht;

-           Verweerschrift;

-           Zorgmachtiging d.d. 2 december 2020;

-           Bevindingen GD d.d. 24 november 2020;

-           Product 22 Beslissing verlenen VZ d.d. 3 december 2020;

-           Product 23 Informatiebrief VZ d.d. 2 december 2020;

-           Medische verklaring d.d. 16 november 2020;

-           Zorgplan d.d. 20 oktober 2020;

-           Zorgkaart d.d. 27 oktober 2020;

-           Decursus en rapportage periode 2-12-2020 t/m 4-10-2021;

-           Evaluatie verpleegkundige zorg.

 

 

Termijn

Het klaagschrift bevat een klacht tegen verplichte medicatie als omschreven in artikel 10:3 Wvggz. Deze klacht heeft betrekking op een beslissing waarvan het gevolg actueel is. Om die reden ziet de klachtencommissie zich gehouden binnen twee weken na ontvangst van het klachtenformulier een schriftelijke en gemotiveerde beslissing te nemen. Deze termijn loopt af op 14 oktober 2021.

 

Feiten

Klaagster is een 55- jarige vrouw bekend met schizofrenie en een alcoholproblematiek. Er is sprake van een lange en uitgebreide behandelgeschiedenis. Tot op heden is het nooit gelukt op vrijwillige basis adequate behandeling te organiseren en opnames waren altijd in een gedwongen kader.    

Op 2 december 2020 is een zorgmachtiging afgegeven voor de duur van 12 maanden waarbij medicatie onderdeel vormt van de verplichte zorg. 

 

Standpunten van partijen

Klaagster is het niet eens met de diagnose en de medicatie. Ze is van mening dat er geen sprake is van een ziektebeeld. ‘Ik ben normaal, vriendelijk, netjes op mijn huis en op de omgeving’. Klaagster wordt langdurig behandeld met depotmedicatie en ervaart veel bijwerkingen in de vorm van incontinentie en onrustige benen. Over haar alcoholgebruik geeft zij aan dat ze ongeveer 3 keer per week een paar glazen wijn drinkt. Ze ervaart dit niet als problematisch. Op een vraag van de commissie geeft klaagster aan dat ze alleen wat verward wordt als ze zou stoppen met inname van medicatie.

Zij voelt zich getraumatiseerd als gevolg van o.a. eenzame opsluiting, knijpen en dreigen met een mes. ‘Thuis hebben ze me laten vallen. Het lijkt wel alsof ze me dood willen hebben’, verklaart klaagster ter zitting. Ze geeft aan blauwe plekken op haar armen te hebben van de injecties.

 

De PVP bevestigt een verschil van inzicht over de aandoening tussen behandelaar en klaagster. Hij constateert dat er een paar keer een second opinion is uitgevoerd maar dat die niet zijn terug te vinden in het EPD. Dat zorgt voor wantrouwen bij klaagster. Verder vraagt de PVP zich af of er een beoordeling van de wilsbekwaamheid van klaagster heeft plaatsgevonden zoals wettelijk bepaald. En wat is de rol van de echtgenoot van klaagster? In het EPD wordt duidelijk dat er wel overleg met hem plaatsvindt maar wordt zijn mening ook overgenomen?  

 

Verweerder beoordeelt klaagster als achterdochtig maar wel wilsbekwaam. Klaagster is sinds de laatste opname niet helemaal psychosevrij geweest. Ze denkt dat haar gif wordt toegediend en dat ze als proefkonijn fungeert. Als de psychotische klachten verergeren wordt ze ook achterdochtig naar haar echtgenoot en kan agressie naar anderen een rol spelen. Dat is nu niet het geval aldus verweerder. De echtgenoot van klaagster is contactpersoon maar wordt, op zijn verzoek, alleen betrokken als het echt nodig is aldus verweerder. In situaties waarin klaagster niet op een afspraak verschijnt bijvoorbeeld dan wordt contact opgenomen met de echtgenoot. Het alcoholgebruik van klaagster speelt altijd enigszins mee, aldus verweerder, maar is erger bij ernstige psychotische decompensatie.

 

In de tweede ronde tijdens de hoorzitting geeft klaagster aan dat ze eerherstel en schadevergoeding eist. Ook wil ze dat de behandeling beëindigd wordt. De PVP vult aan dat de uitzichtloosheid een grote rol speelt. Klaagster heeft veel last van het idee dat ze haar hele leven medicatie zou moeten slikken.  Ze vraagt zich af hoe dit moet eindigen en wat de schade is op lange termijn aldus PVP. Verder merkt PVP op dat als klaagster wilsbekwaam is er rekening gehouden moet worden met de wensen van haar omtrent de medicatie.

Verweerder deelt de zorg van klaagster over de toekomst maar geeft aan geen alternatief te zien behalve behandeling met medicatie.

 

Tijdens de zitting wordt uitgebreid gesproken over de wils(on)bekwaamheid van klaagster. Verweerder beoordeelt haar over het algemeen als wilsbekwaam; klaagster heeft besef over welke medicatie het betreft en dat ze dat echt niet wil. Ze acht klaagster ter zake van de inname en noodzaak van de medicatie echter niet wilsbekwaam. Klaagster kan daarin geen adequate inschatting maken aldus verweerder. Er is sprake van ernstig nadeel bij het stoppen met medicatie. Verweerster benoemt dat de zorgmachtiging in haar optiek de legitimatie is voor de wilsonbekwaamheid. De verplichte zorg vormt daarvan een onderdeel.

 

Klaagster vraagt ter zitting een bedrag van 396 miljard euro voor geleden lichamelijke en geestelijke schade.

 

 

BEVINDINGEN VAN DE COMMISSIE

 

Ontvankelijkheid klacht en bevoegdheid commissie

Op grond van artikel 10.3 van de Wvggz kan een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van de in dat artikel opgenomen bepalingen. Aangezien de klacht is gericht tegen de uitvoering van de verplichte zorg zorgmachtiging zoals bedoeld in artikel 8.9 Wvggz is de klacht ontvankelijk.

 

Gronden en overwegingen

Gelet op de ingebrachte stukken, de inhoud van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting komt de klachtcommissie tot de volgende overwegingen.

Artikel 8:9 Wvggz bepaalt dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de (voortgezette) crisismaatregel en ter uitvoering van de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet neemt, dan nadat hij:

  1. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
  2. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
  3. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.

 

Allereerst en meer in het algemeen overweegt de commissie dat verplichte zorg bij psychiatrische patiënten een ernstige inbreuk is op hun persoonlijke levenssfeer en/of lichamelijke integriteit. Deze inbreuk dient dan ook met de nodige waarborgen omkleed te zijn. Daarom worden er zowel op juridisch als op medisch gebied eisen gesteld aan het mogen toepassen van verplichte zorg. Op juridisch gebied moet verplichte zorg voldoen aan de gronden van de Wvggz en aan vormvoorschriften als vastlegging van het zorgplan en het uitreiken van een voldoende gemotiveerde schriftelijke kennisgeving van de verplichte zorg.

 

Klaagster is een 55 jarige vrouw, bekend met schizofrenie. Zij klaagt over de verplichte medicatie, 100 mg Haloperidol injectie elke drie weken. Klaagster wordt ambulant behandeld. Klaagster wil geen medicatie omdat zij niet ziek is. Klaagster verzet zich tegen de behandeling, zij wil stoppen met de medicatie en eist een flinke schadevergoeding. Klaagster ervaart de behandeling als mishandeling.  Verweerder geeft aan dat klaagster langdurig in behandeling is en acht het medisch noodzakelijk om klaagster te behandelen met medicatie om ernstig nadeel te voorkomen. Het ernstig nadeel bestaat volgens verweerder uit maatschappelijke teloorgang, agressie naar anderen en het alcoholgebruik. Door continuering van medicatie zal het psychotisch beeld verminderen waardoor gedwongen opnames voorkomen kunnen worden verwacht verweerder. Verweerder geeft aan dat afbouw van medicatie in het verleden steeds tot psychische decompensatie leidde.

De zorgmachtiging van klaagster is geldig tot 1 december 2021. De verplichte zorg is mondeling besproken en schriftelijk uitgereikt aan klaagster op 4 december 2020. Uit het zorgplan, van 20 oktober 2020 blijkt dat klaagster niet vrijwillig meewerkt aan haar behandeling. Klaagster vindt dat hulpverleners haar gif toedienen en als proefkonijn gebruiken. Op 1 oktober 2021 dient klaagster een klacht in bij de klachtencommissie.

  

Uit het klaagschrift blijkt het volgende:

In Art 2:1, lid 5 staat vermeld dat de wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van verplichte zorg worden vastgelegd.

In Art 2:1, lid 6 staat dat de wensen van betrokkene ten aanzien van verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij: 1. Betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of 2. Acuut levensgevaar voor betrokkenen dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstig psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Onduidelijk is of er een beoordeling wilsbekwaamheid heeft plaatsgevonden en is vastgelegd in het dossier. Zo niet dan dient de voorkeur van klager gevolgd te worden tenzij er sprake is van het genoemde in Art 2:1, lid 6b.

Tijdens de hoorzitting is deze vraag uitvoerig besproken met verweerder.

Uit de aangeleverde informatie uit het patiëntendossier blijkt het volgende: (december 2020) -  patiënte beseft, dat ze beslissing over medicatie moet nemen. Is het met reden en medicatie zelf niet eens. Overziet waarover ze beslissing moet nemen. - er bestaat risico voor ernstig nadeel, maatschappelijke teloorgang zonder onvrijwillige zorg/behandeling

Uit bovenstaande kan de conclusie getrokken worden dat verweerder klaagster wilsbekwaam acht. Tijdens de hoorzitting is door verweerder echter aangegeven dat zij klaagster wilsonbekwaam acht ter zake van deze verplichte zorg omdat zij niet in staat is om haar belangen te overzien. Dit is echter niet expliciet opgenomen in de decursus of het medisch dossier van klaagster. Wel blijkt dat door verweerder maximaal wordt meegedacht met klaagster door de injectie te geven op plaatsen waar klaagster dat wel wil. Verder wordt voldoende duidelijk dat de jarenlange psychische gesteldheid van klaagster ernstig nadeel veroorzaakt voor klaagster.  Er is sprake van bovenmatig alcoholgebruik, agressie naar anderen en maatschappelijke teloorgang.

In dit geval is – zij het zeer onduidelijk – voldaan aan artikel 2:1 lid 6 letter b Wvggz. De aanbeveling van de commissie aan verweerder is om de wilsbekwaamheid – of wilsonbekwaamheid – zeer duidelijk, administratief herleidbaar, op te nemen in het dossier én te bespreken met klaagster.

Wat betreft de formele aspecten van de verplichte zorg stelt de commissie vast dat deze -marginaal- voldoen aan de wettelijke vereisten die hiervoor zijn gesteld.

 

De commissie ziet de medische noodzaak van de verplichte medicatie om de ernstige nadelen voor klaagster te beperken.  Dit maakt dat de klacht ongegrond is.

 

Klager eist een schadevergoeding. De klacht is ongegrond verklaard. Op basis daarvan acht de commissie de schadevergoeding niet toewijsbaar.

 

Uitspraak

De klachtencommissie verklaart de klacht ongegrond.

 

Aanbeveling:

Uit het dossier moet duidelijk blijken dat er een beoordeling van de wilsbekwaamheid heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de inzet van verplichte zorg. Dit is binnen Pro Persona niet opgenomen als separaat onderdeel in het administratief proces maar wordt door behandelaren individueel vastgelegd in zorgplan of decursus. Hierdoor is de foutgevoeligheid groter en vormt het soms een omissie in het medisch dossier. De commissie adviseert de wils-on-bekwaamheid separaat te bespreken en te documenteren.

 

Beroep

Klager, vertegenwoordiger of de zorgaanbieder kan door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de Rechtbank Gelderland beroep instellen tegen onderhavige uitspraak van de klachtencommissie. De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de betrokkene is meegedeeld.

 

 

Aldus besloten te Wolfheze, 14 oktober 2021

namens de Wvggz klachtencommissie,

i/o

 

[voorzitter]

Voorzitter Wvggz Klachtencommissie

Aantal bladzijden: 5